De jeugdzorgwerker heeft de centrale macht
T.a.v. ADVOCATEN, rond falende jeugdzorg
Op http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.nl/2013/04/bjz-is-niet-uit-op-effectieve-hulp.html staan enige punten die juristen en advocaten (die geen artsenopleiding hebben gevolgd, doch kreten en beweringen, die BJZ uitkraamt, moeten te geloven) waarschijnlijk niet onderkennen. Het kan danig belàngrijk zijn te weten met welke kreten en beweringen BJZ niet primair instaat voor het ontwikkelingsbelang van het kind. Ook interessant voor ouders en rechters, overigens.
Advocaten zoals de ondertekenaars van de brief aan de Eerste Kamer op de site http://www.peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS.OPENBRIEFEERSTEKAMER.htm onderkennen wel dat het beleid in jeugdzorg te regelmatig slecht is voor een kind.
Ook de brief op http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.nl/2013/04/brandbrief-aan-de-tweede-kamer-inzake.html spreekt van schortende rechtsmiddelen waar jeugdzorg weinig gedetailleerde controle krijgt vanuit inspectie en rechterlijke macht. Uit deze brief bleek dat niet alle jeugdrecht-beschermende advocaten jeugdzorgtechnisch van de hoed en de rand weten. Een positieve maar late uitzondering (voor het groeiende kind) is LJN BB0880 http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BB0880 of AS6020 http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=AS6020. Daarom verder hieronder wat over die brief.
De Nationale Ombudsman
De Nationale Ombudsman dr. A.F.M. Brenninkmeijer en mw.mr. M. van Zanten hebben in een artikel in het maandblad FJR (Familie- en JeugdRecht) 2011/76 geschreven, getiteld: “Waarheidsvinding: van groot belang in de jeugdbescherming”. Ze voelden als juristen kennelijk ook dat BJZ (Bureaus Jeugdzorg met gezinsvoogdij) iets aan waarheidsvinding moest doen. FJR zal via de bibliotheek op te vragen zijn. Om hen te wijzen op de noodzaak van ‘diagnostische waarheidsvinding’ in het verstrekkende belang van het kind, psycho-medisch gezien, is de volgende brief gestuurd:
“Geachte heer, mevrouw, SSF, 06-11-2012
Uw artikel over ‘Waarheidsvinding: van groot belang in de jeugdbescherming’ raakte een juiste snaar, waar vele ouders mee kampen.
Ik heb lang getwijfeld of ik zou reageren en enkele vragen zou stellen.
Grappig is dat veel juristen reageren met “Waarheidsvinding hoort in het strafrecht”. Alsof een verkoudheid, dat een ziekte is, niet kan bestaan omdat een ziekte niet een verkoudheid hoeft te betekenen (Omdraaiingeffect). (Waarheid bestaat langer dan strafrecht. Gezondheid eveneens.)
U schreef in uw artikel (FJR 2011/76) dat er soms in het belang van het kind een beslissing moet worden genomen uitgaande alsof de beschuldiging waar is; ‘‘BJZ en RvdK moeten soms afwegingen maken wat schadelijker is. Deze afweging is niet alleen gebaseerd op de beschikbare feiten alleen, maar vraagt tevens een belangenafweging.’’ (We korten Bureau jeugdzorg af als BJZ, de Raad als RvdK).
Dit citaat is wat vaag of ongedefinieerd.
Zou de ‘afweging’ niet moeten geschieden op echte feiten vanuit diagnostische tests, daarop op inzichten van de diagnost die onderzocht vanuit open onderzoeksvraagstelling, boven de meningen (waar juristen vaak uitgaan alsof dat de ‘feiten’ zouden zijn) vanuit het sociaal werkniveau van jeugdzorgwerkers in BJZ en RvdK?
En zou de ‘afweging’ niet moeten meenemen wat de belangen van de opgroeiende op termijn zijn, kijkend naar de gevolgen van een zware maatregel op de psyche van het kind, als ‘mandaat geven tot de maatregel’, als ‘beslissing’?
(Rijst de vraag: hoezo vertrouwen universitair geschoolde rechters op niet-universitair geschoolden met macht ?– Terwijl universitair geschoolde en beëdigde diagnosten bestáán m.b.t. diagnostische waarheidsvinding en het creëren van hoogwaardiger behandelplannen, en effectiever zijn?!)-noot 1
Noot : Ook Joseph Doyle bevestigt dat zorg beter met een deskundige via thuissituatie gegeven kan worden dan via een pleegsetting: http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.nl/2013/04/jeugdzorg-is-geen-jeugdgezondheidszorg.html onderaan.
We kunnen ons afvragen of de gang via de jeugdzorg, omdat er ook een jeugd-gezondheidszorg (inclusief beëdiging en hooggekwalificeerde beroepscodes) bestaat, wel het meest het kind in onderzoek ontlast? …het meest het kind beschermt in zijn ontwikkeling?
Of berust het inschakelen van jeugdzorg op een traditioneel cliché? (Is de mens er voor de wet of is de wet er voor de mens?)
Zijn de schijven via jeugdzorg op sociaal werkniveau wel voldoende deskundig ontlastend, aangezien verbale en non-verbale boodschappen en signalen naar het ontvankelijke kind vanuit te laaggeschoolden belastend kunnen zijn?! Neen toch?! Zeker belast dit een kind in een vreemde pleegsetting. Het kind kàn mogelijk reeds belast zijn met mishandeling maar kan vaak –vaker– ook juist van niets weten… en daar snijdt de beschuldigingen in Indicatiebesluiten al helemaal geen hout!
(Waar BJZ of RvdK zich als tegenpartij tegen één of twee ouders toont, is deze niet de aangewezen onderzoeksinstelling die mag bepalen waar het kind opgevoed wordt.)
Jeugdzorg = schijven voor het kind
Zijn de schijven via jeugdzorg i.p.v. via een deskundige wel voldoende ontlastend?
Of zou de gang naar één aangewezen specialist, een dus directere toegang tot één echte deskundige, zowel het onbeschadigde als het beschadigde kind ontlasten, minder bezwaren, door deskundige benadering ten dienste van onderzoek, beslissing en behandelplan?
Wanneer uit onderzoek een ‘diagnostische waarheidsvinding’ komt, zal dit òf een deskundiger behandelplan opleveren voor het beschadigde kind, òf zal het geen ernstig gevolg-hebbend besluit van eenzijdigheid of dwang vanuit BJZ opleveren om een onbeschadigd kind weg te houden van ouders; het kind zal hen beiden wel duurzaam willen ‘kennen’, vooral in z’n leeftijdsfase waarin het identiteitsbewustzijn zich zal ontwikkelen. Dit ter overweging:
Prof.dr. R.A.C. Hoksbergen, waar dit in de adoptiewereld duidelijker tot uiting komt in de wetenschap, schreef: “De laatste decennia wordt het ons allemaal steeds duidelijker dat mensen die niet opgroeien bij hun biologische ouders daar in psychische zin erg veel moeite mee hebben. Velen blijken jarenlang te worstelen met dit belangrijke aspect in hun leven, met deze ontbrekende ‘kennis’. … ‘Weten van wie je afstamt’ is een basisgegeven en een basisrecht voor elk mens. … Deze identiteitsfactor kan ingewikkelde gevoelens opleveren.”
Bij een éénouder-opvoeding, vaak dan bij de ouder die de omgang frustreert en zo niet het volle belang van het kind dient (tegen BW1:247), maar ook bij uithuisplaatsingen waar de omgang of bezoekregeling –volstrekt onbevredigend– wordt beknot tot een wen-uurtje per zoveel weken of maanden (waar een dagdeel per week het minimum zou moeten zijn) kan de ouder of kunnen de ouders niet voldoende ‘gekend’ worden voor dit aanstaande belang van het kind.
Heeft u dit en meer ooit afgewogen gezien in een indicatiebesluit van BJZ of RvdK?
Artsen en ouderondersteuners niet.
Het te laat herenigen met ouder of ouders kan wederzijds met grote psychische, doch onnodige problemen gepaard gaan.
Het ‘niet-kennen’ van de biologische ouder of ouders kan leiden tot oudervervreemdingssyndroom PAS. Gelukkig erkennen enige rechters dit verschijnsel, zoals in LJN BA7155 http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BA7155 of BI1655 .
Een éénouder-opvoeding kan, net zoals een pleegopvoeding, loyaliteitsproblematiek veroorzaken, en dat, door een verkeerde beslissing, zonder degelijker onderzoek, is een verantwoordelijkheid van het rechtssysteem en overheid zelf.
Een kind is geneigd de schuld van het weg zijn bij één of beide ouders te zoeken bij zichzelf, een minderwaardigheidscomplex veroorzakend. Na een beschuldiging of OTS- of UHP-aanvraag moet men door middel van degelijker, hoogwaardiger onderzoek deze ontwikkeling trachten te vermijden.
Zelfs waar er mishandeling plaatsvond is de als veilig en vertrouwd gevoelde plaats van een kind naar z’n eigen ervaren: thuis (noot 1); en de rechter heeft de (vergeten) mogelijkheid om de “ernstige bedreiger” een straat- of plaatsverbod op te leggen.
Dit kàn op basis van diagnostische waarheidsvinding, van echte feiten, boven de meningen van sociaal werkers alias jeugdzorgwerkers. Jeugdzorgwerkers overzien niet: geen diagnostische signalen, geen toekomstige werking in het kind. Bovendien kunnen ouders onwetend maar leerzaam zijn, als de bij te spijkeren stof maar op prettige wijze aan hen wordt voorgesteld en uitgelegd; niet op de betweterige toon van vele gezinsvoogden. (Hun emoties als exen leren scheiden van hun verantwoordelijkheid als ouders).
Ook zagen we in LJN AS6020 http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=AS6020 dat door een rechter het gezag aan de niet-frustrerende ouder werd overgedragen, met de verblijfplaats (ter meeste verzorging) bij de reeds verzorgende ouder; daar wordt dus het gezag wegens frustreren afgenomen. (Dat kan ook mogelijk voor tijdelijk zijn.) Het kind kan dan in z’n vertrouwde omgeving en school blijven en de andere ouder heeft toegang, een belang van het kind.
Diagnostiek is nodig
Jeugdzorg ‘indiceert’, en dat is geen diagnostiek.
Diagnostiek – niet op basis van informatie van partijtrekkende jeugdzorgwerkers (BJZ/RvdK) – is ter ontlasting van (mogelijke) problematiek, ook in de toekomst, en voor de latere ontwikkeling van de opgroeiende, nodig.
U blijkt daarmee eens te zijn, al weet u niet hoe.
Het lijkt erop dat juristen geloof stellen in woorden als ‘expertise’, ‘hulpverleners’ en ‘professionals’, zonder te bezien in hoeverre dezen werkelijk bevoegd en gespecialiseerd zijn in het diagnostisch onderkennen en het aanwijzen van toegesneden therapie als vervolg.
De jeugdzorgwerkers in de jeugdbescherming hebben niet de kwaliteit voldoende diagnostische aspecten te signaleren. Zo wordt het argument “hechtingsstoornis” te pas en te onpas gebruikt, zonder dat een specialist de EAS-tests (pag. 29 op http://www.rechtspraak.nl/organisatie/publicaties-en-brochures/researchmemoranda/documents/researchmemorandum20106_beslissingen-over-kinderen-in-problematische-opvoedingssituaties.pdf) heeft afgenomen, en zonder dat de jeugdzorgwerker de juiste hulpverlening daarna laat inzetten. (zie FJR 2012/95. Ook in /96 schrijft F. Juffer dat hulp of inzet evidence-based dient te zijn, en dat is jeugdzorg niet! Aanvulling: http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.nl/2013/01/jeugdzorg-misbruikt-de-term.html na “Er gaat wat vooraf”!).
Regelmatig blijkt de kreet ‘er is prake van hechtingsstoornis’ enkel uitgesproken te zijn om de rechter te beïnvloeden, waarna we zien dat er binnen BJZ niets op volgt aan terugplaatsingsbeleid, leerstof-geven en ondersteuning (aan ouders) of enige inzet tot therapie op het niveau van gezondheidszorg.
Het dilemma bij echtelijke beschuldigingen wordt in de jeugdzorg opgelost middels Russische roulette.
Vaak kan de jeugdzorgwerker op de rechtszitting geen uitleg geven over de diagnostische invloeden en gevolgen van de voorgenomen inzet van BJZ en RvdK.
Onderzoek is dan ook geen uitgesproken taak voor BJZ of RvdK. De aanstaande Beroepscode voor jeugdzorgwerkers is vaag en sluit soms hun inzet bij beschermingsmaatregelen uit, terwijl de jeugdzorg niet is toegesneden de diagnostische waarheid boven tafel te krijgen; het is vaak veeleer werken op meningen.
Onderzoek tot, en het nemen van beschermingsmaatregelen is een wettelijke overheidstaak. De jeugdzorgtaak (BJZ) was bedoeld door te verwijzen naar de juiste (gezondheids)zorg, naast gezinsvoogdij als case-manager, die ook zou moeten samenwerken met de gezondheidszorg en deskundigen. De RvdK laat veel over aan BJZ.
Overheidstaak in internationaal recht
Het behoeft niet een probleem te zijn waar de jeugdzorg het contact met beide ouders kan adviseren.
Doch wanneer er gekozen wordt voor éénoudergezag of zelfs uithuisplaatsing naar pleegsituaties, dan heeft dit zoveel gevolgen voor het kind, mede op lange termijn, dat diagnostische waarheidsvinding bij een specialist in hoge mate de voorkeur verdient – als grond – boven de schijven via jeugdzorg, dat het kind beïnvloedt.
De kinderrechter moet inderdaad er vanuit kunnen gaan dat de aangeleverde informatie juist is. De informatie van onbeëdigde amateurs kan wel eens heel dubieus zijn en grote gevolgen hebben op termijn, die het kind meer belasten dan de directe gang naar een toegesneden specialist. Daarom betreuren wij het dat met de herziening kinderbeschermingsmaatregelen, zoals via de –liefst genormeerde– RvdK-2, juist deze jeugdzorgwerkers (buiten een overheidsinstelling zelf) een breder recht krijgen op informatie.
Noot 2 https://dl.dropbox.com/u/2479159/2012-Verkort%20Jeugdbeschermingsplan-JzBlH.pdf .
Het behoort naar internationaal recht een overheidstaak te zijn, en geen taak voor kennis-verwaterde en ingehuurde stichtingen over heel het land. (Op bladzijde 11 geven we een schema(noot 2) hoe, goedkoper en deskundiger dan over het land op gemeentelijk niveau, degelijk onderzoek kan geschieden dat kàn leiden tot een zware beslissing of beschermingsmaatregel, en op bladzijde 8 noemen we enige normen voor een vernieuwde RvdK. Maar ook kan leiden tot gewone informatieve of effectieve hulpverlening ten bate van het kind, zo nodig aan ouder(s).)
Het zal u niet bevreemden dat ik wat kanttekeningen zet bij het einde van uw artikel, ‘Kanttekeningen’.
Direct handelen kan vereist zijn, maar laat daarop wel (hooggekwalificeerd) diagnostisch onderzoek volgen!
Een onderzoek door een deskundige waarvan het zijn beroep is het kind gerust te stellen en waar hij het gespecialiseerde onderzoek met tests leuk kan brengen, zal veel minder belastend zijn dan de signalen dat een kind opvangt bij sociaal werkers, die het kind een éénoudergezag oplegt of zelfs een pleegplaatsing. Immers een OTS mondt vaak (>50%) uit op uithuisplaatsing, en wanneer we zien in het rapport ‘909 zorgen’ van N.W. Slot et al. dat 72% van de OTS-sen na 2 jaar niet-effectief bleken tot zelfs verslechterend, dan is de gang via BJZ niet de juiste; eerder een belastende.
De gevolgen van een juridisch besluit kunnen zeer belastend zijn en later de ontwikkeling storen.
Zo kan de naar diagnostiek verwijzende jurist ònbezorgd zijn –i.t.t.– op de plaats waar U schreef: “Waarheidsvinding kan er zo toe leiden dat een kind aan een belastend ònderzoek wordt onderworpen.” Ook een belastende tóékomst dient voorkomen te worden.
De rechter mag ook een deskundige benoemen zonder BJZ of RvdK
We zagen dat rechters wel eens een deskundige aanwijzen, zoals mevrouw A. Vinke te Bilthoven. Dat kan heel goed werken waar deze zelf de opdracht krijgt. Waar deskundigen de opdracht krijgen via BJZ of de RvdK, en er dus een juridisch proces aan ten grondslag ligt, zijn deskundigen vaak huiverig en limiteren zij zich tot de regelmatig beperkende en sturende onderzoeksvraagstelling vanuit BJZ. Het kind wordt dan nogal eens niet gezien; er wordt dan afgegaan op de signalen vanuit BJZ, en blijft het bij signalen van op laag niveau opgeleiden, vaak gezinsvoogden. Het komt voor dat BJZ dergelijk tot stand gekomen rapport presenteert onder de mooie naam ‘Expertiserapport’, al is de basis sociaal werk, geheel géén ‘expertise’.
Het is dan ook voor rechters raadzaam om bij omgangsproblematiek echte deskundigen achter de hand te hebben voor een directe onderzoekstoegang voor het kind. Rommelen kan o.a. loyaliteitsproblematiek opleveren. Het diagnostisch traject geeft een minder ‘onevenredige belasting’ dan het kind te confronteren met de gang via schijven en beweringen in jeugdzorg. Het gaat met name om de toekomst van de opgroeiende.
Niet alleen wetenschappers (onder andere: S.L. Smith, 2010, Keeping the Promise,
www.adoptioninstitute.org/research/2010_10_promises.php , het voorstel van prof. Hoksbergen bevestigend; zie “Adoptie: een levenslang dilemma?”, 2000, ‘IBAP’, pag. 25–26, ISBN 90-805430-2-0; analoog aan een deel van het voorstel van de SSF in noot 2.) en ouderondersteuners signaleren deze nood tot specialisme, doch
we zagen raadsheer mr. P. A. J. Th. van Teeffelen van het Hof te ’s Hertogenbosch in 2010 (FJR, nr.10, 2010, p.248) schrijven over knelpunten. Hij somt drie knelpunten op in de BJZ-inzet, die door de opbouw der stukken voor een rechtsgeleerde al een waar zoekplaatje oplevert, laat staan voor ouders, zoals:
“… Voor cliënten lijkt het in een aantal situaties dan ook een gevecht tegen windmolens in plaats van dat de hulp wordt verleend, waar het allemaal om begonnen is.
Het derde knelpunt heeft betrekking op de verantwoordingsplicht van Bureau Jeugdzorg. Het bureau heeft er jegens het hof nogal eens zichtbaar moeite mee zich te verantwoorden. Dat kan gemakkelijk leiden tot irritaties over en weer.
Voor het hof is het de kunst om hoffelijk te blijven, ook al heb je soms grote problemen met de wijze waarop door het bureau in het verleden is gewerkt. Doordat er soms in een jaar weinig structureel aan een bepaalde zaak is gewerkt, ontstaat in het vraaggesprek nogal eens een pijnlijke situatie. Het bureau wil dan nogal eens een houding aannemen van: ‘wij weten het beter en u begrijpt niets van ons vak.’…
is er weinig animo tot terugplaatsing.
Uiteraard krijgen we als hof regelmatig die situatie ter beoordeling en een fatsoenlijk antwoord op onze vraag naar de inspanningen die worden gedaan om het kind terug te plaatsen bij de ouders krijgen we lang niet altijd. Ouders stellen de vraag wat zij moeten doen om de kinderen weer terug thuis te krijgen en krijgen daarop geen antwoord of worden min of meer met een kluitje in het riet gestuurd. … Onwillekeurig rijst dan de vraag nogal eens: ‘is het bureau er voor de cliënten of zijn de cliënten er voor het bureau?’” (Citaat uit FJR in brief aan de Nationale Ombudsman)
Ook advocaten die de dossiers hebben bestudeerd, zien dit. U kent advocaat Peter Prinsen reeds met zijn door vele advocaten ondertekende brief aan de Eerste Kamer : (www.peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS.OPENBRIEFEERSTEKAMER.htm ; de link www.youtube.com/watch?v=Y81iWScGrVA e.v. is weer tekenend voor de zorg aan jeugd).
Het niveau van jeugdzorgwerkers (RvdK/BJZ) matcht de nodige kennis niet bij de case.
Zou de jeugdzorg, wijl er een beter gekwalificeerde jeugd-gezondheidszorg bestaat, kunnen verdwijnen? (Ja.) En zouden die gevallen die in beschermingsonderzoek onderzocht en verwezen moeten worden, overgelaten kunnen worden als de taak aan de overheid zelf, bij een RvdK (noot 2)?
Mogelijk krijgt uw artikel een vervolg? (FJR wordt door rechters gelezen en een informatief artikel zou beter de weg kunnen wijzen).
Met vriendelijke groet, ….”
Antwoord van Nationale Ombudsman
Het antwoord van de Ombudsman was teleurstellend. Zo leren rechters en jusristen niet van deze bron dat het anders, beter, kan.
Advocaten onderkennen: “In de praktijk is uithuisplaatsing van kinderen geen ultimum remedium meer alsmede worden kinderen veel te snel uit huis geplaatst.” In der daad staat Nederland op de topplaats van aantallen uithuisplaatsingen. Dat geeft te denken. We zagen al dat o.a. Joseph Doyle, maar ook andere wetenschappers, bevond dat kinderen beter-af zijn bij de ouders dan in een pleegplaatsing.
Netwerkplaatsing komt al minder voor dan ouders wensen.
Onderzoekster Junger-Tas in dienst van het Ministerie van Justitie publiceerde in 1983 een rapport onder de titel ‘Uithuisplaatsing van kinderen’. Hier enkele conclusies:
1. Er werd geen verband gevonden tussen de problematiek van de jongere en de plaats waar hij terecht kwam. {Speculatieve uithuisplaatsing zonder kennis van therapeutisch werking van maatregel}.
2. Er blijken meer kinderen in het systeem te blijven hangen dan noodzakelijk lijkt. {Kindschadend}.
3. Uithuisplaatsing is niet gegrond op een duidelijke indicatiestelling: de criteria zijn vaag, subjectief gekleurd. De plaatsingskeuze wordt in grote mate bepaald door de individuele hulpverlener (pagina 167).
In de conclusie in 1990 van 7 jaar werk door professor Van Acker bleek de meet-methodiek binnen jeugdzorg en -bescherming te ontbreken; zijn rapportage getiteld: “Ouders en kinderen in conflict, theorie en praktijk van de hulpverlening aan gezinnen”.
Buiten de zo geheten wetenschappelijke onderzoeken die door jeugdzorg zelf zijn geëntameerd op basis van meningen en gegevens van hun jeugdzorgwerkers is wetenschappelijk onderzoek meer medisch betrouwbaar.
De jeugdzorgwerker heeft de centrale macht
De jeugdzorg zegt wel dat ze ‘specialistisch personeel’ in dienst heeft, alleen is de bedoelde gedragswetenschapper, genoemd in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit (bij Wjz) niet actief naar het huidige artikel 35 UvbWjz. Als dit personeel al van de zaak te horen krijgt, dan ziet en onderzoekt deze niet volgens zijn beroepscode de cliënt. Deze ‘specialist’ ziet de cliënt niet en moet afgaan, als deze al in het team aanwezig is, op de signalen die de sociaal werkster kon en wilde doorgeven aan het team. De jeugdzorgwerker heeft dus de centrale macht.
Deze jeugdzorgwerker weet niet wat de gevolgen zijn van ‘beschermend’ ofwel dwingend handelen, daar diens opleiding niet academisch is; daarom is een vervolgcursus weggegooid geld; er wordt al decennia geroepen dat jeugdzorg zich specialiseert… het is een afleiding.
Een jeugdzorgwerker kan niet zonder academisch-medische studie op het door de ouders gewenste niveau komen. Daartoe zijn diagnosten geschikter. De huisarts kan goed doorverwijzen indien nodig. Het Jeugdbeschermingsplan van de SSF is genoemd als goedkoper en beter alternatief na meldingen tot onderzoek. De Opvoedpoli of BasicTrust zijn vrijwillig toegankelijk, als men denkt dat de huisarts niet hoeft. Het is vreemd dat rechters onderzoek overlaten aan de ondeskundige juridische tegenpartij van het gezin: de jeugdzorg.
BJZ geeft helaas ìnterne opleidingen en intervisie als aanvulling op SPH ofzo, en die interne opleiding is polariserend naar werkgelegenheid-scheppen en hersenspoelen; zie http://www.stichtingkog.info/pages/publicaties/jongleur-over-de-schreef.php . (De Jongleur over de Schreef, een reactie van opgeheven cliënten-platform SCJF tegen de inzet van Vedivo destijds, Vedivo dat is opgevolgd door de MO-groep jeugdzorg en JN (Jeugdzorg Nederland).
Kinderrechten
Family-life is een recht maar ook een belang voor de opgroeiende (genetische afkomst ‘kennen’ door veel contact; wie herinnert zich niet de leuke logeerpartijen bij oma's en opa's?). Family-life is psychologisch van belang!
Zo'n zaak als LJN BB0880 http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BB0880 is tekenend dat Jeugdzorg zich weinig aantrekt –als tegenpartij t.o.v. het gezin– van rechterlijk bedoelen. Het gaat in tegen het recht van het kind, EVRM 8, en moreel ook IVRK 24. (Het is bevreemdend dat moralistisch politiek Nederland dit artikel nog steeds niet heeft geratificeerd en erkend).
Advocaten zouden BJZ als ‘tegenpartij’ moeten neerzetten en dwangsommen moeten vragen bij niet of afleidend opvolgen van meer diagnostisch verantwoorde wegen die de rechter wenst (voorbeeld: rechter vraagt of glaswol ziekte als probleem veroorzaakt, en BJZ zegt: “glaswol is geen gevaar voor de volksgezondheid”: zo is verkoudheid een ziekte maar geen gevaar! Eenzijdig beweren is afleiden).
BJZ houdt indicatiebesluiten (plannen van aanpak) vaag, wollig, en met veel insinuaties en suggesties die afleiden van de werkelijkheid. Dit zagen we een rechter Van Teeffelen schrijven (ook genoemd in FJR 2012/95). Er wordt in jeugdzorg bijna nooit diagnostisch bewezen met een valide, onafhankelijk diagnostisch rapport.
BJZ indiceert en is niet bevoegd tot diagnose of expertise (eigenlijke expertise: de cliënt naar beroepscode BIG onderzoekend, recht op WGBO, inclusief valide tests waarvan rapport).
De Inspectie Jeugdzorg (en Volksgezondheid eveneens) kan feitelijk geen toezicht houden omdat ook de inspectie slechts een selectie uit dossiers onder ogen krijgt. Het McMichael-arrest (EHRM 24-2-'95) wordt niet nageleefd door jeugdzorg, ook naar de andere, tot de juridische gang gedwongen partij, de ouders, niet. Selectieve dossierinzage hindert goede rechtsgang van gezinnen.
Wanneer ouders zien dat de jeugdzorg niet de juiste weg inslaat en het kind zo psychisch zullen beschadigen (door een dwangmaatregel), dan staat voor hen geen spoedmaatregel open; en dat is onrecht naar het kind (EVRM 6, ook voor een kind!).
Klagen: dat moeten de ouders volgens jeugdzorg: een te lange weg naar een plastic excuusje zonder gevolg. De zogeheten onafhankelijke klachtencommissie is benoemd door het bestuur van jeugdzorg. Het zijn te vaak kennissen. Er is geen hoger beroep mogelijk na een klachtuitspraak waar het bestuur afstand van kan en mag doen. Klagen is onwerkzaam voor spoed t.b.v. het kindbelang.
De inspectie heeft erkend dat ze geen toezicht houdt op individuele zaken, maar naar een (grof) ‘gemiddelde’ kijkt.
‘Diagnostische waarheidsvinding’
Diagnostische waarheidsvinding moge dan wel een vloek zijn voor jeugdzorgbestuurders, maar het bedoelen van deze waarheid gaat over de juistheid van de indicatie, die zonder het vervolg op een indicatie, de diagnose, dan zo nodig tot een beschermingsmaatregel zou mogen leiden. Een maatregel heeft veel negatieve gevolgen voor het kind, en dat zagen we ook in de brief aan Tweede-Kamerleden op http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.nl/2013/04/jeugdzorg-is-geen-jeugdgezondheidszorg.html onderbouwd, met o.a. woorden van een jeugdpsychiater.
De ingang tot dwang ligt op een te laag niveau.
“Diagnostische waarheidsvinding” is noodzaak voor het uitzetten van de meest optimale traject met evt. therapie op basis van de diagnose; er dient dus een diagnose (geen indicatie) te zijn van een bevoegd en passend specialist die de cliënt heeft onderzocht en getest. (Advocaten/juristen leren wel dat waarheidsvinding past in het strafrecht, maar historisch voordat er een strafrecht was, bestond waarheidsvinding al, naar het belang van die mens of dat kind. Afleidingen door politici alsof waarheidsvinding onder strafrecht valt is dus onzin.)
Jeugdzorg ligt dwars op procedures
Binnen het bestaan van jeugdzorg, dat eigenlijk opgedoekt dient te worden, kan pas getoetst worden wanneer de jeugdzorg geen schaduwdossiers erop na houdt, inzage selecteert zodat ouders geen goede rechtsgang kunnen gaan, en jeugdzorg ophoudt om op rechtszittingen met verrassende doch onjuiste insinuaties te komen om de rechter die weinig tijd heeft voor familierechtelijke zaken (waardoor het kind in de knel komt) te bespelen. LJN BD1113, geëntameerd door N. Mul, wordt niet opgevolgd door tijdsgebrek en goedgelovigheid bij de rechters.
Zou BJZ onverhoopt onder enig andere naam blijven bestaan, dan zou de Inspectie jeugdzorg BJZ onaangekondigd mogen overvallen (zoals ook gezinnen met politie en gezinsvoogden onbezwaard doch bezwarend worden overvallen) en de inspectie voorshands de weg moeten weten naar de dossierkasten en laden van gezinsvoogden (ook bij hen thuis!). De inspectie moet van de politiek geld en mandaat krijgen om individuele cases te onderzoeken, ook via de gegevens van ouders en daarmee deskundigen van ouders.
Er is een groot belang bij Jeugdzorg om werkgelegenheid te scheppen, en dat weerhoudt openheid van zaken. Er gaat te veel mis dat kinderen raakt door BJZ/RvdK. De RvdK neemt protocollair gegevens over zonder onderzoek van BJZ en AMK, wat dus deskundigheidsniveau-verlagend werkt ten koste van vele kinderen.
Pleegzorg leidt tot aanzienlijk meer kans op seksueel misbruik, vroegtijdige schooluitval, politiecontacten, drugsgebruik, alcoholisme, onveilige gehechtheid, PAS, loyaliteitsproblematiek, minderwaardigheidsgevoelens en laag zelfbeeld tot suïcide.
Advies:
Advocaten, vergeet niet ook naar http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.nl/2013/04/bjz-is-niet-uit-op-effectieve-hulp.html te kijken!
Jeugdzorg lijkt, voor juristen, ketenpartner te zijn, maar zijn te vaak partij, tegenpartij. Jeugdzorg is ondeskundig. Is geen partij om een traject voor een kind uit te zoeken.
Jeugdzorg ‘vergeet’ degelijk en diagnostische nulmetingen te doen voor een (OTS- of UHP-) mandaat-aanvraag.
Daarom wordt er extern (buiten deze verdachte beroepsgroep) geadviseerd: doek BJZ (en diens vervolg wegens de transitie) op!
Geef gemeenten voor verdachte meldingen een RvdK+ die mèt een diagnostisch specialist (die de cliënt ook ziet en onderzoekt) dient te werken het gegeven Jeugdbeschermingsplan.
Maar steek in op vrijwillige hulpverlening, die niet een fuik kan worden tot ononderzochte en schadelijke maatregelen, opdat gezinnen weer vertrouwen krijgen om hulp te vragen.
Houdt invloeden vanuit BJZ buiten Eigen Kracht-bijstand.
Houdt de mogelijkheid van beschermingsmaatregelen bij één ingang met en na DIAGNOSTIEK.
Beperk deskundig schade in jeugdzorgtrajecten.
Ga over op diagnosticerende deskundigen!
Tj.W. Strubbe
SSF
Ook informatief: http://dl.dropboxusercontent.com/u/3224280/Videos%20%2B%20media%20links%20jeugdzorg.pdf van arts drs. N.Mul, en http://www.stichtingkog.info/pages/nuttig-om-te-weten.php
De jeugdzorg heeft wèl ‘specialistisch personeel’, alleen is de gedragsdeskundige, genoemd in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit (bij Wjz) niet actief naar artikel 35 UvbWjz.
De ‘specialist’ ziet de cliënt niet en moet afgaan, als deze al in het team aanwezig is, op de signalen die de sociaal werkster kon en wilde doorgeven aan het team. De jeugdzorgwerker heeft dus de centrale macht.